Core Words: How to Say “Pimple,” “Tall,” and More!

Hi everybody, my name is Thomas. Welcome to the 2000 Core Dutch Words and Phrases video series! Each lesson will help you learn new words, practice, and review what you’ve learned. Ok! Let’s get started! First is… WORD 1 (NORMAL SPEED) lang (NORMAL SPEED) “tall” (NORMAL SPEED) lang (SLOW) lang (NORMAL SPEED) “tall” (NORMAL SPEED) De jongen is langer dan het meisje. (NORMAL SPEED) “The boy is taller than the girl.” (SLOW) De jongen is langer dan het meisje. WORD 2 (NORMAL SPEED) slank (NORMAL SPEED) “slim” (NORMAL SPEED) slank (SLOW) slank (NORMAL SPEED) “slim” (NORMAL SPEED) slank figuur (NORMAL SPEED) “slim figure” (SLOW) slank figuur WORD 3 (NORMAL SPEED) lichaamstype (NORMAL SPEED) “body type” (NORMAL SPEED) lichaamstype (SLOW) lichaamstype (NORMAL SPEED) “body type” (NORMAL SPEED) Hij heeft een heel rond lichaamstype. (NORMAL SPEED) “He has a very round body type.” (SLOW) Hij heeft een heel rond lichaamstype. WORD 4 (NORMAL SPEED) figuur (NORMAL SPEED) “figure” (NORMAL SPEED) figuur (SLOW) figuur (NORMAL SPEED) “figure” (NORMAL SPEED) mooi figuuur (NORMAL SPEED) “nice figure” (SLOW) mooi figuuur WORD 5 (NORMAL SPEED) dik (NORMAL SPEED) “thick” (NORMAL SPEED) dik (SLOW) dik (NORMAL SPEED) “thick” (NORMAL SPEED) Hij is lang en dik. (NORMAL SPEED) “He’s tall and thick.” (SLOW) Hij is lang en dik. WORD 6 (NORMAL SPEED) dun (NORMAL SPEED) “thin” (NORMAL SPEED) dun (SLOW) dun (NORMAL SPEED) “thin” (NORMAL SPEED) De vrouw is dun. (NORMAL SPEED) “The woman is thin.” (SLOW) De vrouw is dun. WORD 7 (NORMAL SPEED) speeksel (NORMAL SPEED) “saliva” (NORMAL SPEED) speeksel (SLOW) speeksel (NORMAL SPEED) “saliva” (NORMAL SPEED) Als ik eten zie dat ik lekker vind, vormt zich speeksel in mijn mond. (NORMAL SPEED) “When I see food I like, saliva builds in my mouth.” (SLOW) Als ik eten zie dat ik lekker vind, vormt zich speeksel in mijn mond. WORD 8 (NORMAL SPEED) huilen (NORMAL SPEED) “cry” (NORMAL SPEED) huilen (SLOW) huilen (NORMAL SPEED) “cry” (NORMAL SPEED) De baby is aan het huilen. (NORMAL SPEED) “The baby is crying.” (SLOW) De baby is aan het huilen. WORD 9 (NORMAL SPEED) traan (NORMAL SPEED) “tear” (NORMAL SPEED) traan (SLOW) traan (NORMAL SPEED) “tear” (NORMAL SPEED) Als je huilt, komen er tranen uit je ogen. (NORMAL SPEED) “When you cry tears fall from your eyes.” (SLOW) Als je huilt, komen er tranen uit je ogen. WORD 10 (NORMAL SPEED) puistje (NORMAL SPEED) “pimple” (NORMAL SPEED) puistje (SLOW) puistje (NORMAL SPEED) “pimple” (NORMAL SPEED) De man heeft een puistje op zijn neus. (NORMAL SPEED) “The man has a pimple on his nose.” (SLOW) De man heeft een puistje op zijn neus. PRACTICE/REVIEW Let’s review. Respond to the prompts by speaking aloud. First, you will hear a word or phrase in English. Respond in Dutch, then repeat after me, focusing on pronunciation. Ready? (Do you remember how to say “tall?” Review 1) (3) (2) (1) lang (1) lang (And how to say “slim?” Review 2) (3) (2) (1) slank (1) slank (What about “body type?” Review 3) (3) (2) (1) lichaamstype (1) lichaamstype (Do you remember how to say “figure?” Review 4) (3) (2) (1) figuur (1) figuur (Let’s try “thick!” Review 5) (3) (2) (1) dik (1) dik (What about “thin?” Review 6) (3) (2) (1) dun (1) dun (Now, let’s see if you remember how to say “saliva!” Review 7) (3) (2) (1) speeksel (1) speeksel (Another one! What about “cry?” Review 8) (3) (2) (1) huilen (1) huilen (Do you remember how to say “tear?” Review 9) (3) (2) (1) traan (1) traan (And finally, do you remember how to say “pimple?” Review 10) (3) (2) (1) puistje (1) puistje Well done! See you next time! Tot ziens.